De Matthäus Passion van Johann Sebastian Bach is een uniek voorbeeld van 18e eeuws muziekthetaer. Het werk is de optimale mix van wat wij nu opera en oratorium zouden noemen. Religieuze muziek in het fundament van een wereldlijke vertelling. Het lijden en sterven van het vigerende godsbeeld als metafoor voor het lijden en sterven van het vigerende mensbeeld. Omdat noch het 18e eeuwse godsbeeld noch het 18e eeuwse mensbeeld enige toekomst heeft. De vraag is hoe je dat verhaal vertelt aan mensen die niet kunnen lezen en schrijven, maar wel hun eigen emoties kunnen begrijpen.
Daarom grijpen Johann Sebastian Bach en de zijnen naar de evangelische emoties om de menselijke emoties te kunnen uiten. Daarmee voldoen zij aan de wensen van hun opdrachtgevers en hun publiek. Beide partijen horen een volstrekt andere boodschap in dezelfde partituur.
Met het kiezen voor de kant van de bestuurlijke elite – de Matthäus Passion als oratorium – hebben wij de Matthäus Passion, de toeschouwers, de luisteraars en Johann Sebastian Bach ernstig tekort gedaan. Nu het actuele godsbeeld en mensbeeld opnieuw toe zijn aan vervanging, vinden wij in deMatthäus Passion van J.S. Bach de beste steun om dat proces te begeleiden.

Gelijkwaardigheid en de 18e eeuw
Gelijkwaardigheid is het toverwoord van de 18e eeuw. Omdat de gevestigde orde en de gevestigde ordening opnieuw zijn vastgelopen in alle denkbare vormen van ongelijkwaardigheid. Copernicus, Columbus, Leonardo da Vinci, Luther, Gutenberg, Laurens Janszoon Coster, Shakespeare en Monteverdi zijn voorbeelden van mensen die bestaande wereldbeelden volledig op hun kop hebben gezet. Zij hebben aangetoond dat alle bestaande wereldbeelden falsifieerbaar zijn. Zij zijn de grote voorlopers van een stroming die de Verlichting zal gaan heten.

Het leven van de mens heeft zich als het ware afgespeeld in een grot en dankzij het beperkte licht van buiten hebben wij op de wand van de grot de werkelijkheid waargenomen. Aldus Plato. In de 17e eeuw beginnen wij langzaam de grot te verlaten en treedt de mens voor het eerst in het volle licht. In dat licht wordt de mens geconfronteerd met feiten die hem tot dan toe waren onthouden.

De mens diende te geloven en mocht niet toetreden tot de wereld van het weten. Langzaam kruipt de mens uit zijn schulp en betreedt eerst de wereld van de twijfel. In die wereld worden de eerste, nieuwe waarheden ontdekt. Waarheid blijkt te horen in het privé domein van de mens en niet in het collectieve domein van wie dan ook.

Die trend zet zich voort in de 18e eeuw. Het bestaande mensbeeld moet kantelen. Of wij het willen of niet. Zeer tot genoegen van de massa, zeer tot ongenoegen van een kleine en vooral elitaire bovenlaag. Zo krijgt het weten een vorm die wij De Verlichting zullen gaan noemen. In deze Verlichting kan de mens op zoek naar wat hij zal gaan ervaren als zijn eigen, individuele waarheid. Omdat wij ons als mensen in de schepping onderscheiden door de werking van ons verstand. Dat verstand dicteert de gelijkwaardigheid van alle krachten die tot nu toe als zeer ongelijkwaardig te boek staan.

De leer van Kerk en Staat
De leer van Kerk en Staat en derhalve van de politieke en bestuurlijke elite van de 18 e eeuw zegt ons, dat wat wij aanduiden als “het leven” ligt opgeslagen in het zaad van de man. Uitsluitend uit dat zaad kan een kind ontstaan als het wordt ingeplant in de vrouw. Let wel: in deze leer heeft de vrouw geen deel aan het ontstaan van het leven, maar fungeert louter als middel om het kind tot het geboortegewicht te laten groeien.
Als wij “het kind” uitdrukken in termen van “de toekomst van de mens” heeft de vrouw geen deel aan het ontstaan van de toekomst van de mens. De toekomst van de mens wordt louter bepaald door de man. Daarom is de wil van de man maatschappelijk relevant. Daarom heeft de vrouw wel een wil, maar geen maatschappelijk relevante wil.

Het maatschappelijk fundament van de 18 e eeuw – de optelling van wetten, regels en protocollen – is sinds het ontstaan van het christendom niet of nauwelijks aangetast. Het is gebaseerd op het uitgangspunt dat de man een wezen is en vanuit zijn wezen zijn (opgedragen) functies vervult. De vrouw daarentegen kan de status van wezen niet bereiken, omdat zij geen deel heeft aan het ontstaan van de toekomst. Derhalve is zij louter functie. Die stelling moet worden toegelicht.
Natuurlijk heeft de vrouw een wil. Van het drinken van een kopje thee tot het aanschaffen van nieuwe kleding. Zelfs voor het huwelijk wordt haar toestemming gevraagd – ja ik wil – maar die wil is en blijft maatschappelijk niet relevant, omdat zij niet aantoonbaar en bewijsbaar deelgenoot is van het ontstaan van het kind. Op basis van deze afdwingbare leer van Kerk en Staat wordt de vrouw een maatschappelijk relevante positie onthouden. Scholing en ontwikkeling dient haar te worden ontzegd, evenals deelname aan het maatschappelijk openbare leven. Pas vanaf ca. 1750 komt er een wetenschappelijke stroming op gang die deze leer op zijn grondvesten zal doen schudden.

De taal van het lichaam
Volgens de leer van de Kerk en dus van de Staat is het menselijk lichaam verdeeld in hoofd en ledematen. Die verdeling komt uit een brief van de apostel Paulus: Christus is het hoofd van de kerk en wij zijn de ledematen. De kern van die opvatting zegt, dat de ledematen te allen tijde afhankelijk zijn van het hoofd. De taal van het hoofd is dus superieur aan de taal van het lichaam.
Waar Paulus spreekt in overdrachtelijke zin, neemt de kerkelijke en wereldlijke elite deze teksten letterlijk. Zo letterlijk, dat er een verbod komt op de taal van het lichaam. Omdat het geloof wordt uitgedrukt in de taal van het hoofd en nooit in de taal van het lichaam.
De vrouw is geen vrouw als zij de taal van het lichaam niet tot in alle consequenties kent, beheerst en voorleeft. Kerk en Staat weten dat als geen ander en zijn daarom de ultieme verdedigers van de taal van het hoofd, de man. Bijna alle geboden en verboden van de katholieke en protestants-christelijke leer zijn uit deze tegenstelling te verklaren. De wereldlijke overheid behoort tot een van de twee kerkgenootschappen en sluit zich blindelings bij deze opvattingen aan.
(Aanbevolen: Uta Ranke-Heinemann / Eunuchen voor het hemelrijk / Ambo)

Genesis en de wetenschap
De elite zich laat leiden door Genesis 1: de vrouw genomen uit de rib van de man. Daarom is de vrouw in alles ondergeschikt aan de man. De massa volgt de opvatting van Genesis 2: God schiep de mens, man en vrouw schiep hij hen. Anders gezegd: de massa ziet de mens als het paar, man en vrouw samen.
Pas in de 18 e eeuw voelt de wetenschap veel voor die opvatting en ontwikkelt de hypothese dat die gelijkwaardigheid ook in fysieke zin te vinden moet zijn.
Daartoe moet het menselijk lichaam op een andere manier worden bestudeerd. Kernvraag: kan wetenschappelijk worden aangetoond dat de vrouw een even zo grote bijdrage levert aan het ontstaan van een kind als de man? Net als Galilei heeft de wetenschap geen enkel idee van de verregaande consequenties van deze hypothese.

De leer van de gelijkwaardigheid
De Verlichting aan de basis van fundamenteel nieuw denken. Het tijdperk van de tegenstellingen kan worden afgesloten. Wij staan aan de wieg van het tijdperk van de gelijkwaardigheid:

elke relatie die niet is gebaseerd
op de principes van de gelijkwaardigheid
loopt in zichzelf dood.

Alleen zo kunnen de grote tegenstellingen tussen God en de mens, de koning en de onderdanen, de man en de vrouw, de taal van het hoofd en de taal van het lichaam, de eigendom en de slavernij worden overwonnen. In dat licht is ook de kijk op het ontstaan van nieuw menselijk leven, dat is de kijk op de verboden taal van het lichaam, aan een grondige vernieuwing toe.

Biologen en artsen hebben altijd de inwendige kant van het menselijk lichaam bestudeerd, maar nooit verder kunnen kijken dan het menselijk oog toestaat.
Daarom is de vinding van de microscoop en de constante verbetering van het instrument van levensbelang voor allen die zich met de biologische en medische wetenschap bezighouden. Eindelijk krijgt de mens te zien welke processen zich in het menselijk lichaam afspelen. Eindelijk kunnen er bewijsbare verklaringen worden gegeven voor de gedragingen van menselijke organen.
In Engeland leeft de beroemde chirurgijn Percival Pott (1713-1788), die prachtige verhandelingen schrijft over alles wat hij tegenkomt in het menselijk lichaam. Hij is de man die aan de hand van wat hij heeft waargenomen en bestudeerd de wereld op het spoor zet van een fundamenteel nieuwe kijk op de oorsprong van het leven.
Zijn hypothese luidt:

wij zullen er rekening mee moeten houden,
dat er sprake is van een totale gelijkwaardigheid
van de man en de vrouw
waar het gaat om het concipiëren van nieuw leven.

Het vinden van het wetenschappelijk bewijs is een helse klus en het bewijs kan niet achteloos worden geleverd. Daar staat tegenover, dat er in de buik van de vrouw organen worden aangetroffen, die sterke overeenkomst vertonen met de organen die worden gebruikt bij het leggen van eieren. Dat klinkt wat banaal, maar hoe zegt een bioloog dat anders? Die vondst vindt internationaal erkenning en er ontstaat een groep wetenschappers onder de naam De Ovulisten. Deze groep richt zich op het vinden van het bewijs van de werking van het vrouwelijk ei bij zoogdieren en de mens.

Een nieuw maatschappelijk fundament
De leer van de gelijkwaardigheid. Niet: de leer van de gelijkheid. God en de mens zijn gelijkwaardig. Zoals de koning dat is aan zijn onderdanen, de man aan de vrouw, de taal van het hoofd aan de taal van het lichaam, de werkgever aan de werknemer, de arbeid aan het kapitaal, enzovoort, enzovoort. Voor wie zich bewust is van alle veranderingsprocessen die op stapel staan, zit de schrik er goed in. Want waar te beginnen? Eerst alle politieke en bestuurlijke systemen collectief aanpassen om daarmee elk individu de eigen, gelijkwaardige ruimte te geven? Of precies andersom: de nieuwe tijdgeest zijn werk laten doen in het gedrag van allerhande individuen en bezien wat daar aan collectiviteit uit groeit?

Theater: leerschool en vermaak
Het theater is sinds mensenheugenis het huis ter leeringhe ende vermaeck. Ook de nieuwe tijdgeest van de 18 e eeuw zal dus middels dit instituut aan de man worden gebracht. Niet alleen in het spelen van toneelstukken. Maar ook en vooral in een theatervorm met bijna twee eeuwen ervaring. Dat middel kennen wij onder de verzamelnaam “Opera”.

Opera is de theatertaal die zoekt naar de emotie achter de tekst en probeert voor deze emotie de juiste noten te vinden.
De wetenschap dient haar stellingen te bewijzen. De kunstenaar hoeft dat niet. De kunstenaar mag van zijn intuïtie een product maken. Dus gaat ook de taal van de opera, dat is de taal van het theater – het huis ter leeringhe ende vermaeck – aan het wetenschappelijk bewijs vooraf. Mede omdat gezongen teksten gemakkelijker kunnen worden onthouden dan losse gedichten of flarden proza.

Opera: communicatie in geheimtaal
Als kunstvorm hebben wij de opera te danken aan Claudio Monteverdi (1567- 1643). Hij kiest in navolging van William Shakespeare (1564-1616) in 1607 voor een revolutionaire theatertaal: de mens als metafoor. Hij kiest voor de zanger Orfeus, omdat zingen in de geheimtaal van de massa hetzelfde is als een optimale zinnelijke ervaring van het menselijk lichaam. De uitdrukking “voor het zingen de kerk uit” is zo oud als Methusalem en laat ons zien hoe wij de taal van het lichaam hebben verstopt in de taal van het hoofd. Zingen is bij uitstek de taal van het lichaam. Letterlijk en ook figuurlijk.

De keus van Orfeus ligt zeer voor de hand voor wie de metafoor van Orfeus begrijpt. Omdat de taal van het lichaam sinds jaar en dag in gesprekken verboden is, heeft de muziek die taak overgenomen. De snaar- en strijkinstrumenten symboliseren de lichaamstaal van de vrouw, zoals de blaasinstrumenten de lichaamstaal van de man vertegenwoordigen. Orfeus is altijd vergezeld van zijn lyra. Daarmee is hij geworden tot de man die nu zichtbaar en tastbaar onlosmakelijk is verbonden met het wezen van de vrouw, gesymboliseerd door een instrument. Daarmee staat hij model voor de visie van de massa, dat is de taal van het lichaam. Orfeus vertegenwoordigt de mens als het paar.

Orfeus is de verbeelding van mens als weeskind. Bij de geboorte is de mens alleen. Omringd door biologische, culturele en spirituele krachten. Het is de opdracht aan de mens om die krachten zo optimaal mogelijk met elkaar te verbinden. Daartoe moet de mens zich verbinden met andere mensen in wie de verschillende krachten kunnen worden gevonden. Relatievorming in drie lagen als het ultieme doel van het menselijk leven. Aan het einde van het leven, als wij de grens van de dood overschrijden, wacht ons het oordeel. Ieder mens is een Orfeus, een wees, op zoek is naar het ultieme oordeel.

Het Grieks voor oordeel is diki, een oordeel of een vonnis. Euri betekent wijdlopig of goed gemotiveerd. Op een toneel kun je dat levensdoel niet de hele avond in abstracto aanwezig laten zijn. Dat Euri diki moet een vorm krijgen. Als je van Euri diki een vrouw maakt, kun je laten zien dat de mens als paar het ultieme doel van het menselijk leven is. Uitgaande van de mens als het paar, man en vrouw, is de vrouw het ontkende, dode deel van de mens. Om ons opnieuw tot dat inzicht te brengen, componeert Monteverdi zijn favola in musica Orfeo ed Eurydice. In dat verhaal ligt de actuele discussie van de 17 e eeuw opgesloten.

Het oude kerkelijke geloof: God ver weg
De oude vormen van geloven waren gebaat bij een godsbeeld dat van heel ver weg zich bemoeide met de aardse activiteiten. God had de wereld zijn Kerk nagelaten en die Kerk was het centrale punt in het heelal. Het totale universum draaide om de Kerk van God. Die stelling wordt, met dank aan het weten, weerlegd. Daaruit volgt dat de mens op zoek moet naar een nieuw godsbeeld.
In dat proces ontdekken wij hoe vele andere verhoudingen in de maatschappij door het oude godsbeeld zijn beïnvloed en deze verhoudingen mutatis mutandisook vragen om herijking:
* de verhouding tussen de koning en de onderdanen
* de verhouding tussen kapitaal en arbeid
* de huwelijkse verhouding van de man en de vrouw.

Koning, kapitaal en man zijn direct afgeleid van het oude godsbeeld en schreeuwen derhalve om een stevige correctie. De Verlichting wordt het toverwoord van de nieuwe tijdgeest.
In de geschriften over de Drie-eenheid had het accent te veel gelegen op de rol van God de Vader. Dat is de God ver weg en dus moet er aan die rol een einde komen. Dat vraagt om een nieuw accent op de rol van Jezus. Uitgerekend hij kan het nieuwe godsbeeld dichter bij de mensen brengen.

Hermann Samuel Reimarus ( 1694 – 1768 )
De theoloog en filosoof Hermann Samuel Reimarus is de eerste wetenschapper die de zoektocht opent naar de "historische Jezus". Met dat idee maakt hij geen
vrienden. Ook omdat hij de kerkelijke Jezus ontkoppelt van de historische Jezus.
Ook omdat hij vaststelt dat de evangeliën geen journalistieke verslagen zijn. Het zijn verhalen die hap/snap door elkaar heen op schrift zijn gesteld. Daarom wordt het de hoogste tijd voor een zoektocht naar de historische Jezus.

Daar ontstaat het contact met de Gnosis en het Evangelie van Thomas. Dat levert een tegengesteld beeld op van de Jezus die door de Kerk na Nicea / 325 aan ons afdwingbaar wordt gepresenteerd. Het gnostische godsbeeld leert ons dat de menselijke rede gelijkwaardig kan zijn aan de goddelijke geest. Uit dat beeld leren wij ook dat het christelijk geloof niet superieur is aan andere geloven, maar gelijkwaardig. Omdat de mens niet wordt geboren om levenslang goedgelovig te zijn, maar in de gnostische Jezus zijn oorsprong terug kan vinden.

Reimarus toont zich aan de wereld in twee gedaantes, een openbare en een private. In het openbaar wil hij niet te veel aanstoot geven. Privé maakt hem dat niet zoveel uit. Zijn verhouding tot J.S. Bach komt niet alleen heel mooi aan de orde in verschillende studies van Albert Schweitzer, maar ook in het onvolprezen boekje “Bach among the Theologians” van Jaroslav Pelikan (Wipf & Stock Publishers). Het kennen van deze teksten is van groot belang voor de ontwikkeling van een gefundeerde mening over J.S. Bach en zijn tijd. Albert Schweitzer en Jaroslav Pelikan laten zien hoe de Matthäus Passion is beïnvloed door de denkbeelden van Hermann Samuel Reimarus. Hoe Johann Sebastian Bach een heel echt kind is van de Verlichting. Omdat het in de Verlichting niet langer gaat om geloven, maar om weten. Dat is het verwerven van kennis, dat is Gnosis.

Gnosis
De gnostici stelden de innerlijke gnosis boven elk uiterlijk gezag. Het woord gnosis is verwant aan het Nederlandse woord geweten. De gnostici verkondigden dat Jezus hun had geleerd dat liefde de kernkwaliteit is van de gnosis. De gnosis is het innerlijk weten van de liefde. De gnosis als het weten van de liefde is een goddelijk weten, want het is verbonden met de goddelijke bron van het bestaan waaruit alle mensen voortkomen.
In elk mens schuilt een goddelijke vonk, leerden de gnostici. Maar de meeste mensen zijn daar onwetend van. Als spirituele traditie biedt de gnostiek een weg om de mens in staat te stellen zich weer met die innerlijke vonk te verbinden. Wie die verbinding heeft hersteld, beschikt tengevolge daarvan over gnosis.

Om de gnosis in zichzelf te kunnen vinden moet een mens zich innerlijk vrijmaken, zich bevrijden van alle morele slavernij. Alleen wie zich vrij heeft gemaakt van alle uiterlijke morele dwang kan de gnosis in zichzelf ontdekken, kan de goddelijke bron van zichzelf, in zichzelf vinden, kan de goddelijke liefde in zichzelf realiseren. De grote nadruk van de gnostiek op de bevrijding uit morele slavernij was aanleiding voor de kerkvaders om de gnostiek amoreel of immoreel te noemen.

Door de gnosis is de individuele mens voor zichzelf de hoogste morele autoriteit. De gnosticus is zijn eigen wetgever, maar ook zijn eigen hoogste rechter. Morele gedragsregels voor de samenleving worden door vrije mensen onderling afgesproken, niet door een externe autoriteit opgelegd, vonden de gnostici. Nooit kunnen die maatschappelijke conventies boven de innerlijke autoriteit van de individuele mens geplaatst worden. Er is in de gnostiek dan ook geen centraal kerkelijk leergezag, zoals de kerk van Rome dat is voor de rooms-katholieken. De afwijzing van een centraal leergezag leverde de gnostiek het verwijt op dat het zou leiden tot sociale chaos en anarchie.

Het standaardverwijt tegen de gnostiek is dat het egoïstisch en narcistisch zou zijn. Maar misschien wel de belangrijkste boodschap van de gnostiek is dat alleen een vrij mens in staat is tot waarachtige liefde. En die boodschap is nog steeds actueel. Lees het citaat uit het boek Return to Love van Marianne Williamsen (ten onrechte toegeschreven aan Nelson Mandela, maar wel daardoor wijdverbreid geraakt.)

Kernthema gnostiek: “Sta op en herinner jezelf”
De gnostiek is een vroegchristelijke stroming uit de eerste eeuwen van onze jaartelling. Kernthema van de gnostiek is dat de mens vergeten is wie hij in werkelijkheid is. Jezus is in de gnostische teksten een boodschapper die de mens oproept zichzelf te herinneren: “Sta op en herinner jezelf”.
Gnosis is het Griekse woord voor kennis, en betekent hier kennis van je ware zelf. Omdat je als mens met je ware zelf deel bent van de ware werkelijkheid, is kennis van je ware zelf tegelijkertijd ook kennis is van de ware werkelijkheid. Gnosis als zelfkennis is kennis van “het Al”. Wie zichzelf kent, kent het Al.

De gnostiek als christelijke stroming dient te worden onderscheiden van het traditionele, kerkelijke christendom zoals dat bij het concilie van Nicea in 325 werd geïnstitutionaliseerd. Volgens de verzoeningsleer die bij dat concilie werd uitgeroepen tot de zaligmakende waarheid van het christendom, zou Jezus de eniggeboren zoon van God zijn, zelf ook God, die met zijn lijden boet voor de zonden van de mensheid. Niets daarvan treft men aan in de gnostische teksten.
Vanaf het concilie van Nicea werd de gnostiek door de kerk van Rome met steun van de Romeinse keizers fel bestreden.

Gnostische geschriften
De gnostiek is opnieuw onder de aandacht gekomen door de vondst, in 1945, van gnostische geschriften, de zogenaamde Nag Hammadi-geschriften uit de eerste eeuwen van de westerse jaartelling. Vóór de vondst van deze geschriften was de algemene opvatting van de kerkhistorici dat de gnostiek diende te worden beschouwd als een ketterij, dus als een afwijking van de hoofdstroom van het christendom. De gnostici werden daarom door de kerk fel bestreden. Maar steedsmeer hedendaagse historici neigen er naar de gnostiek een vooraanstaande positie te verlenen in de wordingsgeschiedenis van het vroege christendom.

Een van de meest tot de verbeelding sprekende teksten uit de gnostieke Nag Hammadi-geschriften is het Evangelie van Thomas. Dat is een verzameling uitspraken van Jezus, die door de meeste huidige historici van het christendom worden geacht ouder te zijn dan de evangeliën uit het Nieuwe Testament, en vergelijkbaar met de veronderstelde verzameling uitspraken Q (van ‘Quelle’), die aan de nieuwtestamentische evangeliën van Matteüs en Lukas ten grondslag zouden hebben gelegen.

Gnosis en Herstel
De verlossing uit de dwaling kan de mens dus verkrijgen door zich zijn oorspronkelijke aard te herinneren, door zich te verbinden met zijn ware zelf. Dat proces wordt beschreven als bevrijding, wakker worden, weer nuchter worden, de genezing van blindheid, de opstanding uit de dood. De algemene term daarvoor is ‘het herstel.’

Het woord herstel dient te worden verstaan in de zin van genezing. In het Nieuwe Testament wordt verteld hoe Jezus wonderen verrichtte. Hij genas zieken en wekte zelfs doden weer tot leven. Voor de gnostici waren dat geen feitelijke gebeurtenissen; het zijn geen wonderen. Het zijn symbolische beschrijvingen van het herstel door Jezus als de verlosser uit de dwaling. De gnostische Jezus geneest mensen van de dwaling, hun zelfvergetelheid. Hij leert ze zichzelf herinneren. Een gnostische tekst uit de vondst bij Nag Hammadi formuleert het zo: ‘Sta op en herinner jezelf.’ Hier zien we heel kort samengevat de kern van de gnostiek: de opstanding is geen verrijzenis uit de lichamelijke dood, maar een spiritueel proces, gericht op het weer tot leven wekken van het ware zelf.

Gnostiek en vrouwen
De gnostiek kent geen principieel onderscheid tussen mannen en vrouwen. Bij de gnostieke vieringen konden ook vrouwen sacramentele functies verrichten. Dat treffen we ook aan bij de latere, gnostische katharen. Dat was in de kerk van Rome wel anders. De kerkvader Tertullianus, fel bestrijder van de gnostici, schreef over vrouwen:
Jullie zijn de poorten van de duivel. De toorn van God rust op jullie geslacht tot in deze tijd, zoals ook jullie schuld noodzakelijkerwijs voortleeft.
Waar slaat dat op? In het eerste boek van het Oude Testament wordt verteld hoe Eva door de slang werd verleid om te eten van de boom van kennis van goed en kwaad, hoewel God dat streng verboden had. Eva verleidde daarna haar man Adam om ook van de boom van kennis van goed en kwaad te eten. Sedertdien verkeren alle mensen in een staat van erfzonde, leerde de kerk en dat is de schuld van Eva. Alle vrouwen na Eva delen in haar schuld. In de Bijbel staat een soortgelijke lering in een brief die (ten onrechte) is toegeschreven aan Paulus (1 Timoteüs 2:11-14, NBV).

Breuk met de God der wrake van het Oude Testament
De christelijke gnostiek, met Jezus in de hoofdrol,  is van oorsprong een Joodse beweging. Het is een protest binnen het Jodendom tegen Jahweh als de jaloerse god der wrake.
Het kerkelijk christendom ziet Jezus als de vervulling van het Oude Testament. In de gnostische teksten wordt Jezus voorgesteld als iemand die radicaal met de god der wrake van het Oude Testament breekt. Jezus wordt gezien als de inspirator van een andere godsbeeld, een god van liefde.
Dat contrast wordt in de gnostische teksten gewoonlijk beschreven alsof er twee goden zouden zijn, namelijk de god van liefde die Jezus ‘mijn Vader’ noemt, en Jahweh. Jahweh heet dan de Demiurg, de Heer van het Kwaad.
Dat leidt in de gnostische teksten voordurend tot een omkering van de betekenis van de oudtestamentische verhalen.
Zo is er een geheel andere interpretatie van het paradijsverhaal. Ook in dat verhaal herkennen de gnostici Jahweh als de Heer van het Kwaad.

Oorspronkelijk gelaat
In de traditionele christelijke godsvoorstelling is er een onoverbrugbare afstand tussen de mens en God. Mens en God zijn wezensongelijk. Maar in de gnostiek is dat anders. Wij zijn als mens rechtstreeks met de bron verbonden. Zoals een lichtstraal verwant is aan de zon, zo is ook de mens verwant aan de Bron. Wij hebben ‘de gelaatstrekken van de Vader’. Wij zijn ‘de erfgenamen van de Vader’.
Dat zijn uitdrukkingen in gnostieke teksten om weer te geven dat wij als mens verwant zijn met de Bron zoals een kind met zijn ouders. De beeltenis van God, die elk mens in zich draagt, zoals een kind op zijn ouders lijkt, is het ‘oorspronkelijk gelaat’ van de mens. Maar, je kunt als mens de innerlijk ervaring van die verwantschap kwijtraken. Dan heb je daar geen weet meer van. Je bent dan een ‘onwetende’ geworden. Doel van de gnostiek als spiritueel pad is om die verwantschap weer ervaarbaar te maken. Dan ben je een ‘wetende’ en beschik je dus over ‘gnosis’. (Citaten uit: Bram Moerland: Gnosis en gnostiek, /AnkhHermes)

Kerk – huwelijk – samenleving
In het oude, aan ons overgeleverde maatschappijbeeld is de man verantwoordelijk voor het doen ontstaan van het nieuwe leven, het kind. De vrouw heeft slechts een functie als broedplaats. Aan dat geloof in die onzin moet dus ook een einde komen. De microscoop van Anthony van Leeuwenhoek (1632 – 1723) ligt ten grondslag aan de ontdekking van verstrekkende, nieuwe biologische inzichten.
Opnieuw gaat het weten het winnen van het geloven. De wetenschap gaat op weg om aan te tonen dat de vrouw in elk opzicht gelijkwaardig is aan de man. Dat betekent dat niet alleen de man zelf, maar ook de huwelijkse status in het geding is. Het huwelijk moet op zoek naar een aan de tijdgeest aangepaste bruidegom die afstapt van zijn ‘goddelijke’ troon en zijn vrouw erkent als een gelijkwaardige partner in elk opzicht.

Ziehier de klacht van de 18e eeuwse vrouw aan het begin van de Matthäus Passion. Zie daarin tegelijkertijd hoe aangepast Johann Sebastian Bach is aan de tijdgeest waarin hij leeft. Bij hem thuis is van die ongelijkwaardigheid hoe dan ook geen sprake. De teksten van Picander berusten mede op zijn ervaringen.
Het ultieme bewijs van de biologische gelijkwaardigheid wordt overigens pas geleverd in het proefschrift van Karl Ernst von Bär (1792-1876) in 1827 over “De
werking van het vrouwelijk ei bij zoogdieren en de mens”.

Christian Friedrich Henrici / Picander
Christian Friedrich Henrici (1700 – 1764) had in 1721 onder het pseudoniem Picander een boekje gepubliceerd met, althans voor die tijd, stoute versjes.
Teksten die de lichaamstaal van de vrouw bezingen. De heersende elite zal de ‘gedichten’ beoordelen als pikant, zo heeft Henrici vastgesteld. Daarom publiceert hij deze teksten onder de pseudoniem Picander. Omdat zijn teksten altijd pikanter / scabreuzer / stouter zijn dan wat de fantasie van de heersende elite aankan.
Heinrici zoekt aansluiting bij de geest van de tijd en slaagt daarin wonderwel.

Kom maar in contact met de schilderijen van Cesar van Everdingen (1616-1678) en zijn tijdgenoten. Een overzichtstentoonstelling zou als titel kunnen dragen “De ontboezemingen van vrouwen”. Ontboezeming in de letterlijke en de figuurlijke betekenis. De lichaamstaal van (mannen en) vrouwen die beginnen om op het schildersdoek te laten zien wie zij zijn en wat zij in huis hebben. De schilders vinden het prachtig, dat zoveel vrouwen hen in staat stellen om te laten zien hoe zij kunnen zingen met hun penseel en kwast.
Omdat wij eindelijk toe zijn aan een paar belangrijke vragen:
* waarom zou de taal van het lichaam niet bezongen mogen worden?
* waarom zou de taal van het lichaam niet gelijkwaardig zijn aan
de taal van het hoofd, de taal van het hart of de taal van het geloof?

Picander had de taal van het (vrouwelijk) lichaam bezongen in zijn gedichten. Een boekje dat Johann Sebastian Bach gelezen moet hebben. Anders was het nooit in hem opgekomen om Heinrici / Picander te vragen voor het schrijven van het libretto voor zijn Matthäus Passion.
En zo verwerft hij wereldfaam, omdat het hem samen met Johann Sebastian Bach is gelukt om een libretto af te leveren, dat zowel recht doet aan de eisen van het 18e eeuwse oratorium als aan de eisen van de 18e eeuwse opera. Gegeven de tijdgeest moet dat ook. De collectieve emotie van het oratorium vertaald in de individuele emotie van de opera.

Als een erkend theoloog en filosoof als Hermann Samuel Reimarus in het openbaar al niet kan zeggen wat hij privé van mening is, hoeveel vrijheid hebben een tekstschrijver en een componist dan? Er moet dus een oplossing worden gevonden in het schrijven van zichtbare en onzichtbare taal. Dat is een taal waarin de klankwisseling en dus de veranderende betekenis van het woord een grote rol speelt. “Kijk pappa, er staat niet wat er staat&”, zou hier een heerlijk motto kunnen zijn. En het is ze gelukt. Een geweldige prestatie.

G.F. Händel / Giulio Cesare: de emotie achter de tekst
De opera “Giulio Cesare / Julius Cesar ” van Georg Friedrich Händel beleeft in 1724 een stormachtige première in Londen. De opera zal nog drie keer worden herzien in 1725, 1727 en 1730. Door de eeuwen heen zal het werk een succes blijven. Anno nu is het mogelijk de meest gespeelde opera van Händel. Dat roept de vraag wat er dan zo bijzonder is aan deze opera.
Het bijzonderste aan deze opera is het notenschrift. Tot 1724 heeft Händel als het ware noten onder de tekst geplakt. Anders gezegd: er is geen direct verband tussen de tekst van een recitatief of aria en de daarbij behorende muziek. In de Giulio Cesare wordt voor het eerst met deze gewoonte gebroken. Händel gaat op zoek naar de menselijke emoties achter de teksten van de recitatieven en de aria’s en doet voor het eerst in zijn leven een poging om deze emoties om te zetten in noten. Zo creëert hij een nieuw meesterwerk dat een stijlbreuk laat zien met al zijn voorgaande opera’s en oratoria. Bovendien is er nog die oude mythe van de initialen JC. Naar een heel oud overgeleverd verhaal zouden de initialen JC op de eerste plaats gelezen moeten worden als Julius Cesar en pas later als Jezus Christus. Omdat de initialen hetzelfde zijn zouden de biografieën van Julius Caesar en Jezus Christus met elkaar zijn verwisseld. Althans, dat zeggen verschillende bronnen uit een heel diep verleden. De menselijke kant van Jezus is gebaseerd op de levensgeschiedenis van Julius. Wij weten het niet, maar het zou kunnen.

In de theologische discussies over de historische Jezus komen de verhalen over de verwisseling van de biografieën van Julius Cesar en Jezus Christus opnieuw aan de orde. Van een verhaal uit het leven van Jezus Christus mag je geen opera maken. Van een verhaal uit het leven van Julius Cesar kun je dat wel.
Als Johann Sebastian Bach in 1725 begint aan zijn Matthäus Passion begint, heeft hij de partituur van de Giulio Cesare al ruim bestudeerd. Hij is diep onder de indruk van het werk van zijn grote collega. Aan hem de taak om te laten zien dat ook hij recitatieven en aria’s kan schrijven waarbij de noten de vertaling zijn van de emoties achter de tekst. Bach zal het voorbeeld van Händel volgen en op zoek gaan naar de emoties achter de woorden. Onder het motto: wat collega Händel kan, moet ik ook kunnen. En zo is het gebeurd. Ook omdat Händel het ideale voorbeeld is van een componist die oratorium en opera met elkaar heeft weten te verenigen.

Johann Sebastian Bach
Johann Sebastian Bach (1685-1750) is als musicus zijn tijd nogal vooruit. Omdat in de wetten van de muziek alle stemmen en instrumenten gelijkwaardig zijn.
Omdat juist daarom in zijn huwelijk en zijn gezin alle verhoudingen voldoen aan de wetten van de gelijkwaardigheid. Daarom heeft hij die kerkelijke en maatschappelijke ongelijkwaardigheid nooit begrepen. Hij heeft zelf te veel mannen ontmoet die zich tegenover hem heel ongelijkwaardig konden gedragen, als hadden zij een goddelijke status. Reimarus heeft hier dus een punt.
Met de mannen van het bestuurlijke, ongelijkwaardige gedrag heeft hij nog een appeltje te schillen. Zijn ‘Johannes Passion’ is goed ontvangen – hij heeft er zijn aanstelling als Thomascantor aan te danken – maar de compositie is wel gekwalificeerd als opera. Hij heeft een extra contract moeten tekenen, waarin hij belooft stichtelijke muziek te zullen schrijven die de mensen naar de kerk zal brengen. Hij zal geen theater- en/of operastukken meer leveren zoals de Johannes Passion. Het zit hem dwars dat deze mensen alles mogen vinden van zijn composities, maar dat hij zich nooit en te nimmer mag bemoeien met hun vorm van besturen.
Dat is de ongelijkwaardigheid ten top. Wat weet een kerkbestuur eigenlijk van componist te zijn, componeren en muziek maken? Hebben zij alleen een grote mond omdat zij hem betalen? En waarom bepalen zij eigenlijk de theologische richting van het denken? Waarom zijn zij zo ouderwets, terwijl de tijdgeest de vernieuwing van de daken schreeuwt?
Het wordt tijd dat hij de mensen de ogen opent. Reimarus en Picander zullen hem helpen bij het ontwerp van de Matthäus Passion.

Share